Betweterschap
Ik heb ooit een echte betweter beterschap gewenst, zo waar als ik dat hier nu schrijf.
‘Hoe bedoel je?’ vroeg die me, zijn wenkbrauwen in staat van ongeloof. ‘Zomaar’, antwoordde ik dan, een cryptische grijns op mijn gelaat.
Nu moet ik ook wel schuldig pleiten, voor die en die andere keer dat ik onverzettelijk was, zo overtuigd van mijn eigen gelijk, dat ik daarna een volgende keer met schaamrood op mijn wangen en met de staart tussen de benen, mijn dwalen gespeeld grootmoedig heb moeten toegeven.
Wat toen echter wel in mijn of ons voordeel sprak, was dat we enkel en alleen moesten uitgaan van hetgeen we wisten op dat eigenste moment. We konden dus het web niet op om de zaak stante pede proberen uit te klaren. Wel hadden we encyclopedieën, indien voorradig, maar ook hier stond niet alles in, laat staan wat zich in het hier-en-nu voltrok; dat leverden de papieren kranten.
Wat vroeger geschreven stond, al bladerend, bestond. En we moesten moeite doen, want de waarheid verdroeg wel een inspanning.
Vroeger konden we het zelfs aan iemand vragen die het zeker wist!
Echt gebeurd!