Landgoed
Waarschijnlijk het beste moment in een schrijversleven: wanneer je de doos met presentexemplaren kunt openen.
Ik sla de bloemlezing open en kom uit op bladzijde 146.
Waarom bezitten we toch geen rijtuigje met een paard? Ik zou het best kunnen gebruiken om met u naar mijn landgoed te rijden waar het zalig slapen is in september, na een glas rode wijn en een sigaar, als het mooiste boek gelezen is en de marokijnen band terug in de mahoniehouten bibliotheek berust. De waakhonden blaffen in het park. Het is alles blauwig teder en toch nauwelijks hangt er nevel over de kruin der nachtelijke bomen. Wat lijken de wegen vreemd, die naar deze stilte voeren, als men er van achter een hoog kasteelvenster lang naar tuurt. Ze liggen roerloos, gedroomd gelijk een waterplas in het landschap. En daar is Diotima in haar poëtisch nachtgewaad gehuld, gereed om een lichte elfendans over de weiden, naar de beken toe, zwevend uit te voeren.
Ik blaas de dikke waskaars uit; het is donker in het hoge slaapvertrek. De windwijzer, verguld en onbewogen, houdt de wacht op de hoogste punt van het schaliëndak.”
Aldus droomde de schrijver in Antwerpen, op 29 september 1943. En ik droom mee.